Het verlangen naar God
Door Sitara Rosdorff
Het verlangen naar God is het mooiste geschenk, dat God aan de mensen heeft gegeven. Dikwijls brengt dit verlangen een zoektocht teweeg tot het vinden van de begrijpende vriend, de ware geliefde, tot degene, die bekend is met de reden achter de redenen. Bewust of onbewust kan het verlangen naar God de mens ertoe brengen om uiterlijke omstandigheden, hoe gunstig en prettig ook, achter te laten en verder te zoeken. Er voltrekt zich, in het binnenste van de mens, een leven met een eigen ritme, een eigen toon, een eigen geluid, vaak anders dan de uiterlijke situatie.
Volgens Hazrat Inayat Khan is dit ‘mysterieuze’ leven, het werkelijke leven. Het is het leven van de ziel, te midden van alle ervaringen en extremen in de wereld. Het leven in het innerlijk van de mens is eeuwigdurend en onvergankelijk. De weg van ieder mens is een verhaal, begeleid met een reeks symbolen, dat voert door de verschillende stadia van zijn/haar leven, Zo heeft Hans Christiaan Andersen een sprookje geschreven, dat vertelt over de lotsbestemming van de mens. In het verhaal wordt Eliza, als prinses, ondanks de vele wisselende omstandigheden, geleid door de stem in haar hart van de Geest van Leiding. Door alle beïnvloedingen heen, voert zij de opdracht uit om haar broers te helpen om weer volledig mens te zijn. Zij was een mysticus, die het als haar verantwoordelijkheid zag om haar medemensen tot realisatie te brengen, in het koude, verstarde dogmatisme van de wereld.
Dit is een verkorte weergave van het sprookje. Er zijn enkele opmerkingen toegevoegd. De titel is: ”De wilde zwanen.” Een koning en koningin hadden elf zonen en een dochter. De kinderen hadden een heerlijke jeugd. Het verhaal vertelt, dat de jongens met diamanten griffels schreven op gouden leien, terwijl het meisje op een bankje van spiegelglas zat en een prentenboek had, dat het halve koninkrijk had gekost. Als prinsen en prinses met rijke verbeeldingskracht waren zij ieders vriend. In hun onschuld bestond er geen verschil tussen goed en kwaad. De moeder stierf en de kinderen kregen een stiefmoeder. Deze vrouw sprak erg veel kwaad over de kinderen tegen hun vader, die daarom niets meer met zijn kinderen te maken wilde hebben. In haar grote jaloezie veranderde de stiefmoeder de prinsen in wilde zwanen en joeg ze weg. Zij vlogen het raam uit met luide kreten. Zij hadden kroontjes op hun kop. Bij zonsondergang werden zij mensen. Maar zodra de zon opkwam veranderden zij in zwanen en snakten ernaar om weer mens te zijn. De kleine Eliza werd in de kost gedaan bij boeren op het land. Zij groeide op in harmonie en werd steeds vromer, mooier en liever.
Toen Eliza 18 jaar was, verlangde de koning ernaar om zijn dochter terug te zien. De jaloezie van de stiefmoeder was nog steeds erg groot. Zij wilde de schoonheid, de intelligentie en de liefde van de prinses tenietdoen. Door padden op het hoofd, het voorhoofd en het hart van het meisje te leggen, zou zij dom, lelijk en onaantrekkelijk worden. De drie padden veranderden echter in pioenrozen. Toen besmeurde zij het gezichtje met notenolie en maakte haar haren in de war. De koning wilde Eliza nu niet meer zien. Het valse ego, de stiefmoeder, stelde zich op tussen de ziel en God. Zelfs de zuiverste ziel heeft ogenblikken, waarin het ego te machtig is. Eliza ging het bos in, zij was helemaal in de war en voelde zich buitengesloten. Zij trok zich terug in haar diepste zelf. In een heldere waterplas zag zij haar spiegelbeeld en schrok ervan. Na zich gewassen te hebben, zag Eliza zich terug in haar vroegere schoonheid. Met wilde wortelen en bessen hield zij zich in leven. Denkende over haar broers ontmoette zij een vrouw met een lief gezicht. Eliza vroeg haar of zij misschien elf prinsen had gezien. Zij antwoordde dat zij een keer elf zwanen met kroontjes op hun kop daarginds langs het strand had zien vliegen. Deze vrouw, als de Geest van Leiding, wees Eliza de weg. Eliza zag elf zwanenveren vlak bij de zee in het zand liggen. Voordat de zon onderging streken elf zwanen met kroontjes op hun kop naast haar neer. Juist op het ogenblik, dat de laatste zonnestraal achter de horizon verdween, vertoonden zich haar broers, de elf prinsen.
Het was een vreugdevol weerzien. De broers hadden hun verblijf aan de andere kant van de zee. Zij wilden de volgende morgen vertrekken en Eliza meenemen. In de nacht vlochten zij een stevig net van buigzaam wilgenbast en taai riet. Bij het wakker worden bemerkte Eliza dat zij werd voortgedreven door het luchtruim. De zwanen hielden de rand van het net vast met hun snavel. De jongste zwaan vloog boven haar, zodat de felle zonnestralen haar niet deerden. Tijdens de vlucht zagen zij prachtige luchtspiegelingen. Het uiterlijke leven veranderende in allerlei vormen, in tegenstelling tot het innerlijke leven, blijvend en onvergankelijk. Tijdens hun tocht over zee overnachtten de elf broers met hun zuster als mensen op een klein eiland. Bij de eerste zonnestralen vlogen zij weer verder, suizend als een pijl door de lucht. Zij hadden Eliza heel voorzichtig met zich meegenomen in het net. Na hun reis kwamen zij aan bij de grot waar zij woonden. Eliza was voortdurend aan het nadenken hoe zij haar broers zou kunnen bevrijden.
In een droom zag zij een fee met hetzelfde lieve gezicht als dat van de vrouw, die zij eerder had gesproken. Zij was de Geest van Leiding die zei, dat zij voor ieder van haar broers een pantserhemd had te maken met de vezels van de brandnetels, die buiten de grot groeiden. Bij een tekort eraan kon ze om twaalf uur ’s nachts brandnetels plukken op het kerkhof. Met haar blote handen en voeten moest ze de vezels gereed maken. Zij had te zwijgen om haar doel te bereiken. Bij het uitroepen van maar één enkel woord, zouden de broers een steek in hun hart krijgen. Dit pantser diende ter voorkoming van de beïnvloeding van de wereld en ook van het onware ego. Dag en nacht moest zij werken tot heil van de broers, dus de medemensen. Zij hield de Goddelijke opdracht als een diep geheim verborgen in haar hart. Eliza begon direct zwijgend aan haar taak. Haar broers begrepen dat zij iets belangrijks aan het doen was. Zij zorgden voor haar eten en haar jongste broer bleef bij haar als zij bezig was met haar werk.
De koning van land waar zij nu woonden, was tijdens een jachtpartij afgedwaald van zijn gezelschap. Hij zag Eliza rustig bezig met haar taak en werd verliefd op haar. Ondanks haar tegenstribbelen nam hij Eliza mee op zijn paard naar zijn paleis. Het werk waar zij mee bezig was, kon zij met zich meenemen. De koning wilde Eliza tot zijn bruid maken en haar gelukkig zien. Zij kreeg prachtige juwelen en mooie kleding. Toch bleef Eliza zwijgen. In een kamer kon zij toch doorgaan met de hemden. Zij moest een keer ‘s nachts het paleis uitgaan om op het kerkhof brandnetels te plukken. De aartsbisschop zag haar toen, vertrouwde haar niet en verdacht haar van toverkunsten. De tweede keer dat Eliza ‘s nachts naar het kerkhof ging om brandnetels te plukken, was de koning erbij, op aandringen van de aartsbisschop. De koning was verontrust over wat hij zag en liet het volk over Eliza oordelen. Het volk veroordeelde Eliza tot de brandstapel. Als voorbeeld van het conflict tussen het verstarde dogma en de eeuwige waarheid. Zij moest wachten in een gevangeniscel op haar lot. Dag en nacht, onverstoord en zonder angst, werkte zij door aan de pantserhemden. Eliza klaagde niet, zij bleef zwijgen.
De zwijgende kracht is de grootste kracht. De nachtegaal zong zijn lied bovenaan het raampje in haar cel en de muizen maakten de vloer aan kant. De beul bracht Eliza op zijn kar naar de brandstapel, terwijl zij met haar werkzaamheden door bleef gaan. Elf prachtige zwanen daalden neer op de kar. De menigte fluisterde dat zij misschien onschuldig was. Toen wierp Eliza de hemden over de zwanen heen en plots waren daar haar broers, de elf jonge prinsen. Het elfde hemd was nog niet af. Eén zwanenvleugel was zichtbaar, er ontbrak een mouw. Op aarde is niet alles volmaakt. Eliza had voortdurend naar de stem van God in haar hart geluisterd. Haar taak was volbracht. Haar broers waren bevrijd. Eliza was zich bewust van Gods aanwezigheid. De vervulling van het mooiste geschenk, het verlangen naar God, naar Hem alleen, was uitgekomen. “Nu mag ik spreken!” zei Eliza, “Ik ben onschuldig.” De kar werd gevuld met rode rozen. De koning nam Eliza in zijn armen. Alle mensen waren blij. Er was groot feest in het land.